Aflevering 4:
Dagelijks leven

Verblijf in een seminarie slapen in chambrettes of zalen angst en dreiging om van bed gelicht te worden

Chambrette 

Chambrette

Als gijzelaar kon je terechtkomen op een kamer, waar je weliswaar minder privacy had, maar wel beschikte over wat meer ruimte. Maar ook een chambrette kon je onderkomen worden, klein, soms met een enkel bed, maar vaak ook met een stapelbed of met veel chambrettes op één grote slaapzaal. Vaak werden deze ruimtes niet alleen gebruikt voor de nachtrust, maar ook voor de rust overdag, om te discussiëren, te schaken, een eigen potje te koken. Kortom, in het leven van een gijzelaar hadden deze ruimtes een belangrijke functie, evenals de aula en de cursuslokalen.

Angst en Dreiging

Wij leefden in betrekkelijk comfort, heel anders dus dan de menschen in de concentratiekampen, waar mishandeling en straffen aan de orde van de dag waren. Wij hadden, binnen onze gijzelaarsgemeenschap, zelfbestuur.

Ieder maakte zijn eigen dag-indeeling. Er was een opgewekt, schoon opgeschroefd geestelijk leven. Familie en vrienden, maar ook onbekende belangstellenden overstelpten ons met pakketten. Maar wij waren opgesloten achter prikkeldraad.

En de Dood bedreigde ons. De Dood  kwam in den nacht en vermoordde sommigen onzer. Hij bleef dreigen. Hij kwam terug en sloop door het duister, lichtstralen uit zijn lantaarn mikkend op slapenden, die ontsteld ontwaakten. Dat was alleen maar om schrik aan te jagen. De Dood verscheen opnieuw, liet enkelen even bij zich komen en zond hen terug in het leven. Dat deed hij ook maar om een beetje te sarren. Daarna sloeg hij opnieuw toe.  (Peereboom p.11)

 

 Langen tijd vertoef ik op kamer I. Terwijl ergens wordt uitgemaakt op welk blok ik zal worden ingedeeld. Heb je voorkeur? vraagt iemand. Neen. Ik weet niet eens wat een blok is.   Hm, zegt hij. Natuurlijk. Daar dacht ik niet aan. Een blok is een slaapzaal of een groep slaapkamers, zie je. Er zijn er zeven. Elk heeft een blokhoofd.                    

Zorg nou dat je bij ons op blok IV komt, daar woon je in een cabine voor twee. Dat is beter dan een kamer voor tien of twintig, waar je heelemaal nooit alleen kunt wezen. Maar er zijn maar drie blokken met cabines en IV moet je hebben. Aardig blok, goede stemming, geschikt blokhoofd.

Wij wandelen door een lange, smalle gang met cabines aan weerszijden, elk met een boven- en onderbed. De huttenrijen zijn laag, de zaal is hoog, met groote, openslaande ramen boven de hutten. Het is een vreemd verblijf. Aan spijkers hangen jassen, hoeden, handdoeken, broeken en vesten. Op de verwarmingsbuizen boven de cabine liggen kartonnen dozen, blikken waschkommen en handkoffers. Op plankjes langs de wanden prijken scheerkwasten, sponzen en ander toiletgerei.

(Peereboom pp. 16 – 18)