“Even geduld, Heren!!”
Moeilijk is, tijdverlies te vermijden. Het ontstaat vooral in de queues. Overal maken wij hier queue. Het gebeurt voor het postkantoor maar ook voor het eten, als de corveeërs de dampende flots uit de groote gamellen staan op te scheppen en wij in lange rij langs hen schuifelen.
Een uur later worden de lijsten van binnengekomen postpakketten in de hal opgehangen en wij schuifelen langs de lijsten. Er is een uitdeling van postpapier of tien sigaren de man, natuurlijk tegen betaling, in eetzaal I. Wij maken queue voor de eetzaal. Mijn schoensmeer, veters of lucifers zijn op. Ik dien nieuwe te gaan koopen in de toko, die zoo heet omdat zij door Indiërs gedreven wordt. Dus sluit ik me aan bij de rij op het eerste perron. Dat is een overkapt trottoir op de groote binnenplaats. Zelfs voor de W.C.’s wordt queue gemaakt, want er zijn er te weinig. Vaak moeten wij in de rij staan in de douchekamer, omdat alle cellen bezet zijn. Wie den kapper wil bezoeken, moet zijn beurt afwachten in het kantoortje van den Huishoudelijke Dienst, om er een haarknip-kaart te koopen voor het stukje zink, dat in plaats van het kwartje is gekomen. Later wacht hij bij den kapper.
Er zit toch wel wat goeds in die queues: zij vormen den kampcursus in geduld. Wie vroeger een haastig en ongeduldig mensch was, heeft dat hier afgeleerd. Hij heeft zijn tempo wel moeten laten zakken. (Peereboom pp. 53 – 54)