Aflevering 12:
Joodse Gijzelaars

De Joodse gijzelaars op de Ruwenberg in WOII

De gijzelaars op de Ruwenberg, de zgn. Buchenwalders of Indische Gijzelaars werden daar op eigen verzoek op 29 oktober 1942 geïnterneerd, na eerst opgesloten te hebben gezeten in het concentratiekamp in Buchenwald, op het grootseminarie in Haaren en op het kleinseminarie Beekvliet. Onder hen waren ook een zestal Joodse gijzelaars. Over hun lot kunnen we lezen in drie autobiografische werken.               

Maurits Meiboom kwam, vanwege zijn gemengde huwelijk, na ongeveer een week vrij. Ook David Slager overleefde de oorlog. Isidoor Levi werd uit Westerbork weggevoerd en in Auschwitz vermoord.    

In Het Voorgeborchte der Hel  verhaalt Pater van der Wey het moment waarop de Duitsers de slaapzaal binnendringen en drie Joodse gijzelaars van hun bed lichten:  ‘Op een vroege morgen hoorden we ineens vreemd lawaai op onze slaapzaal. We onderscheidden laarzengedreun, dus Duitsers! ‘Alle hinein bleiben, sonst wird geschossen’.  We vreesden  het ergste, een executie. Eindelijk hoorden wij hen enkele chambretten openen en een sommatie om op te staan. We herkenden een paar bekende stemmen. Het waren onze Joden!  Onder fel laarzengedreun verdwenen de nachtjagers met hun weerloze prooi. Niet veel later hoorden wij, dat onze drie lotgenoten naar Westerbork zouden worden overgebracht’ 

Jantje Paganini, Häftling 2613  beschrijft Jo Juda het moment, kort nadat de 3 Joodse gijzelaars zijn opgehaald: ‘Vroeg in de morgen hoorde ik opgewonden gefluister. Ze hadden het over de Joodse kameraden: Levi, Dr. Slager en Mr. Meiboom. Ze waren in de ochtendschemering door Duitse SS-ers weggehaald. Samson, Coutinho en mij hadden ze vergeten’.

         Slager, de Jel, van Wermeskerken, Meiboom

Links: van Randwijck, rechts Kalman Klein (was ook Joods met valse papieren) en staand Coutinho

In Vier jaar Indische Gijzelaar door J. Rijshouwer en H. van Wermeskerken lezen we wat meer details over hoe het de drie weggevoerde Joodse gijzelaars verder vergaat.

‘Ab (Maurits Meiboom), Dé (David Slager) en Levi, onze drie Joodsche lotgenooten moesten zich onmiddellijk klaar maken om weggevoerd te worden. Het was een luguber gehoor, de Duitsche bevelen en daartusschen door het angstig vragen van de slachtoffers. Na twintig minuten werden ze meegevoerd. Het was het onderwerp van gesprek dat dit mogelijk was niettegenstaande de internationale bescherming waaronder onze groep valt. Natuurlijk wordt er door de leiding officieel protest aangeteekend, doch dat zal wel niet veel helpen’.

Vlnr. Baak, Levie (in het midden staand), Wiggers, zittend Arens Seine Warmels   

Maurits Meiboom kwam, vanwege zijn gemengde huwelijk, na ongeveer een week vrij. Ook David Slager overleefde de oorlog. Isidoor Levi werd uit Westerbork weggevoerd en in Auschwitz vermoord.   

Opvallend is dat drie andere Joodse gijzelaars op de Ruwenberg ongemoeid werden gelaten: Hans Samson, Abraham Couthino en Jo Juda. Van de eerste twee hebben de Duitsers mogelijk niet geweten dat ze Joods waren. In hun vervalste paspoorten was daar ook geen enkel spoor van te vinden. Bij Jo Juda lag dat anders. De Duitsers wisten wel degelijk dat  Juda Joods bloed had. Het blijft een raadsel waarom hij op 29 juli 1943 niet tegelijk met zijn 3 lotgenoten werd gearresteerd. Tot het laatst wist hij de dans te ontspringen, zelfs in Kamp Vught. In Jantje Paganini  beschrijft Juda de doodsangst die hij uitstond toen hij zich daar moest laten registreren.

‘Als één van de laatsten kwam ik binnen. Twee SS-ers zaten ieder achter een schrijfmachine. En daar had je het. ‘Name.’? ‘Juda.’ Alsof hij door een adder gebeten werd, keek de man mij aan. Een frons in het voorhoofd‘. Jude?’ ‘Nein,’ zei Mennes, onze leider. Hoe was hij daar ineens gekomen? Ik had hem helemaal niet gezien. Hij voegde eraan toe: ‘Der name kommt in Niederländisches Indiën nur bei nicht-Juden vor.’ De SS-er scheen er genoegen mee te nemen, al keek hij, naar ik dacht, wat ongelovig. Het was de laatste beproeving die ik in de kamptijd had te doorstaan.

Bijna 4 jaar lang, van 7 oktober 1940 tot 16 september 1944 liep Jo Juda rond met de vrees dat hij er toch nog zou worden uitgepikt om zijn Joodse achtergrond. Dat dit niet is gebeurd mag een wonder heten.